-
1 de leiding nemen
de leiding nemen -
2 de leiding nemen
de leiding nemenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de leiding nemen
-
3 zelf de leiding nemen
zelf de leiding nementake matters/things into one's own handsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zelf de leiding nemen
-
4 leiding
2 [bestuur] direction ⇒ 〈 van een onderneming〉 management, 〈 bestuurders ook〉 managers, 〈 bestuurders ook〉 (board of) directors, 〈 leiders〉 leadership4 [sport] [koppositie] lead♦voorbeelden:1 belast zijn met de leiding van de vergadering • preside over/chair the meetingonder zijn bekwame leiding • under his (cap)able leadershipleiding geven (aan) • direct 〈 werkzaamheden〉; lead 〈 team〉; manage, run 〈 bedrijf〉; govern 〈 volk, vereniging〉; preside over/chair 〈 vergadering〉iemand de leiding geven • put someone in chargewie heeft er hier de leiding? • who's in charge here?de jeugd heeft meer leiding nodig • young people need more guidanceleiding kunnen geven • have leadership qualitieszelf de leiding nemen • take matters/things into one's own handshet orkest onder leiding van A. • the orchestra conducted by A.3 bovengrondse/ondergrondse leiding • aboveground/underground pipes/cables; 〈 elektriciteit bovengronds〉 overhead wires, lineelektrische leiding • electric wire/cable; 〈 bedrading〉 (electric) wiring; 〈 hoofdleiding〉 electricity main(s); 〈 voor aanvoer stroom〉 power lineleidingen aanleggen in een huis • 〈 elektriciteit〉 wire a house; 〈 gas, water〉 install the pipes/piping in a houseAjax heeft de leiding met 2 tegen 1 • Ajax leads 2-1 -
5 leiding
♦voorbeelden:belast zijn met de leiding van de vergadering • être chargé de présider la réunionleiding geven (aan) • être à la tête (de)de leiding (in handen) hebben • avoir la direction (de)Ajax heeft de leiding met 2 tegen 1 • Ajax mène par 2 à 1het orkest onder leiding van A. • l'orchestre sous la direction d'A.onder leiding staan • être placé sous la direction (de qn.) -
6 leiding op zich nemen
v. take the lead -
7 hij is aangezocht om de leiding op zich te nemen
hij is aangezocht om de leiding op zich te nemenDeens-Russisch woordenboek > hij is aangezocht om de leiding op zich te nemen
-
8 hij is aangezocht om de leiding op zich te nemen
hij is aangezocht om de leiding op zich te nemenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is aangezocht om de leiding op zich te nemen
-
9 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
10 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant -
11 Führung
Führung〈v.; Führung, Führungen〉5 het voeren ⇒ het hanteren, gebruiken6 het dragen, hebben♦voorbeelden:in Führung gehen • de leiding nemenin Führung liegen, sein, stehen • de leiding hebbendie Führung einer Kamera • het hanteren van een camera -
12 charge
n. prijs; verantwoordelijkheid; lading; beschuldiging--------v. rekenen (ook bij een betaling); gebieden; beginnen; opladen (ook van geweer); declarerencharge1[ tsja:dzj]3 prijs ⇒ kost(en), schuld4 iets/iemand waarvoor men verantwoordelijk is ⇒ pupil, beschermeling♦voorbeelden:face a charge of theft • terechtstaan wegens diefstalarrest someone on a charge of murder • iemand arresteren op beschuldiging van moord1 zorg ⇒ hoede, leiding♦voorbeelden:I've got charge of this class • ik heb de leiding in deze klastake charge of • de leiding nemen over, zich belasten metin charge of • verantwoordelijk voorin/under the charge of • onder de hoede van————————charge22 opladen ⇒ laden, vullen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bevelen ⇒ opdragen, instrueren♦voorbeelden:charge something (up) to/against one's account • iets op zijn rekening laten schrijven -
13 take the lead
-
14 take charge of
de leiding nemen over, zich belasten met -
15 barre
barre [baar]〈v.〉1 staaf ⇒ stang, balk4 balie6 streep ⇒ grens, drempel♦voorbeelden:assommer qn. à coups de barre • iemand doodknuppelenbarre d'espacement • spatiebalkbarre de fermeture • sluitboombarre fixe • rekstokbarres parallèles • brug met gelijke leggers〈 figuurlijk〉 prendre la barre, tenir la barre • de leiding nemen, aan het roer staanparaître à la barre • voor de rechter verschijnen6 le chômage a franchi la barre des 10% • de werkloosheid heeft de grens van 10% overschredenbarre oblique • slashf1) staaf, stang2) baar3) reep [chocolade]4) helmstok5) rechtbank6) streep, grens7) schrap, doorhaling -
16 se mettre à la tête, prendre la tête de
se mettre à la tête, prendre la tête deDictionnaire français-néerlandais > se mettre à la tête, prendre la tête de
-
17 prendre la barre, tenir la barre
prendre la barre, tenir la barrede leiding nemen, aan het roer staanDictionnaire français-néerlandais > prendre la barre, tenir la barre
-
18 in Führung gehen
in Führung gehen -
19 control
n. controle; beheer; stuurinrichting; beheersing--------v. controleren; beheersen; beheren; onderzoeken; regelencontrol1[ kəntrool]1 〈 voornamelijk meervoud〉bedienings/controlepaneel ⇒ regeleenheid, besturingstoestel2 〈 voornamelijk meervoud〉controlemiddel/maatregel ⇒ beheersings/regelingsmechanisme1 beheersing ⇒ controle, zeggenschap2 bestuur ⇒ op/toezicht, leiding♦voorbeelden:keep under control • bedwingen, in toom houdentake control of/over • de macht/leiding in handen nemen overbeyond control • onhandelbaarin control of the situation • de situatie meester/de baasget/go out of control • uit de hand lopenhave no control over/of a class • geen orde kunnen houden in een klas2 be in control • de leiding hebben, het voor het zeggen hebbencontrol over an organization • leiding over een organisatie————————control2〈werkwoord; controlled〉1 controleren ⇒ leiden, toezicht uitoefenen op; beheren3 in toom/bedwang houden ⇒ beheersen, onder controle houden4 nakijken ⇒ controleren, nalopen/zien/trekken♦voorbeelden: -
20 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift
- 1
- 2